Verdriet

Het verdriet van mijn moeder is hartverscheurend. Eindelijk is ze na een hele middag zoeken en dwalen rustig en zitten we gezellig op de bank met een glas wijn. Ik vertel over mijn huis dat op de kop staat omdat Kees de muren wil behangen en verven. Ik schets mijn moeder in eenvoudige woorden hoe hij de kasten van de muur haalde en druk was met het afschrapen van het oude behang, terwijl ik een workshop moest voorbereiden… Ze lacht: “Mánnen…” Ze neemt een aanloop, wil ook iets vertellen. Maar dan stokt het verhaal: ze weet niet meer wat ze wilde zeggen, of ze weet het wel maar kan de woorden niet vinden. Alzheimer heeft beet, ook de taal is nu een gatenkaas geworden. Ik probeer vergeefs te helpen. Midden in de zin barst mijn moeder in tranen uit. “Ik kan het niet meer,” huilt ze. In haar verdriet klinken alle verliezen door, al het wanhopige proberen de dingen nog te begrijpen en het besef dat alles, maar dan ook alles wegglijdt.

In de eerste fase van haar ziekte leefde mijn moeder eenvoudigweg alsof er helemaal niets aan de hand was. “Iedereen vergeet wel eens wat.” Ik moest door schade en schande wijs worden en verbijsterd erkennen dat zij niet wilde nadenken en spreken over de ziekte die zich kenbaar maakte. “Zo lang ik het niet weet, is het nog niet écht,” zei ze ooit. Ook toen er een diagnose lag, wilde ze er niet mee bezig zijn. Zelfs het hele eerste jaar dat mijn moeder moest leven op de verpleegafdeling, leefde zij consequent wat ze nog wél kon, zonder om te kijken naar haar verliezen. We spraken nu wel over haar ziekte, maar nog steeds in de marge. “Wat heb je er aan om er steeds mee bezig te zijn?” was haar motto. “Ik kan het niet veranderen.” Ik bewonderde haar er ook om. Met enorme wilskracht probeerde ze de boel zo goed als ze kon bijeen te houden en als ik kwam, lééfden we, zo gewoon als het maar kon. We wandelden, dronken koffie op terrasjes, maakten eten klaar in haar kamer, zaten op haar balkonnetje, maakten het bed op en deden de afwas. Soms hadden we mooie gesprekjes. “Zorg ook goed voor jezelf,” zei ze dan. Of: “Kind, wat een boel werk heb je toch met me.”

Nu zijn we in wéér een nieuw tijdperk aanbeland en dat weten we allebei. De taal verdwijnt. Ik hou mijn verdrietige moeder in mijn armen, laat haar even huilen. Dan geef ik haar een zakdoek en ik vertel haar dat het tijd is voor een voetenbadje. Ik hoop op de ontspanning van het warme water en de voetmassage. Ik schenk nog wat wijn bij en hoop dat Alzheimer ook nu mee zal doen en zal zorgen voor een snel vergeten van dit grote onstuitbare en nooit te overwinnen verdriet.

Gepubliceerd in: Zorgbelang, Gezond lijfblad voor alle Limburgers, nummer 2, 2011