Loslaten, hoe doe je dat?

Terwijl ik op de fiets zit, voor een gebruikelijke route afvalcontainers en boodschappen doen, constateer ik dat er tranen over mijn wangen lopen. Het is een prachtige dag, de vogels zingen en alles is vol van zaterdags geroezemoes. Terwijl mijn benen automatisch heen en weer gaan, zie ik dat ik nooit meer op een zaterdagmorgen de weg van het station naar de flat van mijn moeder zal lopen. Ze zal niet meer aan de deur staan met haar blijde en opgeluchte glimlach. Geen “Kom maar gauw binnen, kind, ik wilde net koffie gaan zetten…”, iets wat ze al lang niet meer zelfstandig kan. We zullen niet meer op haar balkonnetje zitten in de ochtendzon, geen wandelingetjes meer maken door het dorp, op weg naar het kopen van een flesje shampoo of iets anders om maar even naar buiten te kunnen. Alle routines, die we stapje voor stapje hebben opgebouwd en waarover ik al jarenlang nadenk omdat ik haar zoveel mogelijk nog wil laten doen wat ze kan, zijn in een klap overbodig geworden, nu ze verhuisd is. Op de verpleegafdeling waar ze woont, hoeven geen boodschappen te worden gedaan, tijd voor een wandelingetje is er zelden, en op het balkon mag mijn moeder niet komen vanwege de veiligheidsvoorschriften. Ik zie haar staan voor het raam, met haar lege blik. Een blik zonder levensvreugde, een blik van moeten berusten in het lot, of je nu wilt of niet. Dan is misschien haar woedende gestalte nog beter te pruimen. Maar het beeld van een boze moeder, die de schone was en de meegebrachte bloemen door de spleet van de deur op het balkon gooit, kan me niet rustiger maken. Ik zie hoe ze in haar machteloosheid de schoonheid in haar kamer, door mij met liefde binnengebracht, weer vernietigt.

Van te voren had ik me voorgesteld dat we een deel van onze rituelen ook in de nieuwe situatie zouden kunnen leven. Wij kinderen zouden onze roosters blijven draaien, en met wat moeite zouden ook andere dingen nog kunnen lukken: samen eten koken bijvoorbeeld, of op vrijdagmorgen poetsen. Langzaam maar zeker kom ik er achter dat het illusies waren. Mijn moeder wíl helemaal niet koken in een keuken die ze niet kent, onder het oog van medebewoners. En het poetsen gebeurt in de instelling op momenten dat de bewoners níet op hun kamers zijn en vooral niet samen met hen.

Je moet het loslaten, zegt Kees. Je moet het loslaten, zeggen mijn zussen, zeggen mijn vriendinnen. Je moet het loslaten, zeggen de meisjes van de afdeling. Maar ik kan het niet helpen, het lukt me eenvoudigweg niet en ik ben bang dat ik er nooit vrede mee zal kunnen hebben. Wel met de ziekte en het voortschrijden ervan, daar kan ik nog wel mee leren leven. Maar niet met het opsluiten en het gebrek aan tijd voor een werkelijk persoonlijk en aangepast programma. Niet met de vele uren van aan je lot overgelaten worden op de afdeling, waardoor de onrust kan groeien en groeien… En ik vrees dat ik ook niet zal wennen aan al die lege blikken bij elkaar in de huiskamer. Ik weet werkelijk niet of ik in staat ben me voldoende los te maken van het lot van mijn moeder en al die anderen, om er over een tijdje ook vrolijk, opgewekt en daadkrachtig rond te lopen. Ik vrees, dat ik eerst, net als mijn moeder, zal moeten hospitaliseren in het systeem, dat ik zie als een ziek systeem. Voorlopig moet ik het doen met de situatie zoals die is. Ik probeer te accepteren dat ik verdrietig ben, en dat het telkens weer afscheid nemen van alle vertrouwde dingen, van nóg meer aspecten van de moeder die ik ooit kende, erbij hoort. Ik probeer de beelden van het verdrietige en desolate hoopje mens in de verte, los te laten in de hoop dat er vanmiddag een paar aangename uren zijn als mijn broer haar weer ziet. Ik laat de tranen even rollen, fiets naar huis voor een kop koffie voordat ik mijn route vervolg. Daarna ga ik opnieuw op pad om boodschappen te doen.

Gepubliceerd in E-zine van Expertisenetwerk Levensvragen en Ouderen, www.netwerklevensvragen.nl, juni 2009