De last

Ik zit bij Ria aan tafel. Ze is een van mijn liefste vriendinnen, één van degenen die ik veel te weinig zie. En omdat zij veel werkt met mensen die in zorgcentra en verpleeghuizen werkzaam zijn, lopen in ons gesprek de dingen voortdurend door elkaar heen. Ik vertel over mijn moeder, over mijn twijfels bij het zoeken naar een goede plek voor haar op het moment dat ze het in haar eigen huis niet meer redt. Over mijn gebrek aan tijd om die zoektocht zo te houden zoals ik zou willen. Over de thuiszorg die niet kan bieden wat nodig is. Ria draagt alternatieven aan, vertelt over mensen die druk doende zijn de ouderenzorg een ander gezicht te geven. We hebben het over het verschil tussen wat mensen willen, vertellen en dóen. Over de praktijk van alledag die vaak in schril contrast staat met de wens van het zorgend personeel om ouderen goede zorg te geven. Nu eens praten we over mijn moeder en de stappen die we moeten zetten, dan weer gaat het gesprek over de ouderenzorg in het algemeen.

Ik kan het allemaal niet meer uit elkaar houden en voel me steeds verdrietiger. Het is alsof we langs elkaar heen praten, alsof we het over verschillende dingen hebben. Ik hoor mezelf weer: ‘Ja, maar…,’ steeds dat ja-maar. En dan zit ik te huilen, ik kan er niet meer mee ophouden. Alles stroomt en ik voel de last van het zorgen in alle hevigheid. Wat bén ik moe van twee levens leiden, met twee huishoudens. Hier de was wegwerken, daar de was doen, hier het bed verschonen, daar het bed verschonen… Wat bén ik moe van al dat zorgen. Zorgen voor de afspraken met de oogarts, de oorarts, de reumatoloog, zorgen voor de communicatie met de thuiszorg, zorgen voor de contacten met ooms, tantes, buurvrouwen en vriendinnen van mijn moeder, zorgen dat wij als broers en zussen zoveel mogelijk op één lijn blijven… Wat bén ik moe van het voortdurende op en neer reizen, van het leven in twee volkomen verschillende werelden, van het marchanderen met de tijd voor mijn man en vriendinnen, voor mezelf vooral. Hoe lang is er al geen tijd om boeken te lezen, naar de sauna te gaan, een stad te bezoeken of op mijn gemak te winkelen. Ik moet ook nog werken en ook dat komt door tijdgebrek in toenemende mate in de knel. Ik huil tranen met tuiten. Hoe moet ik het allemaal verwerken, het enorme verdriet dat elke week op me af komt: bij míj huilt mijn moeder om het verlies van haar herinneringen, ík zie haar paniek… Hoe moet ik omgaan met mijn eigen verleden dat via haar en de relaties met mijn broers en zussen als een boemerang naar me terugkaatst? Hoe moet ik omgaan met het verlies van identiteit doordat ik als freelancer steeds minder opdrachten krijg en als beroepspersoon minder zichtbaar word? En dan heb ik het niet eens over de opvliegers en andere overgangsverschijnselen, waarmee ik ook nog te maken heb…

En zo is het ineens helemaal op. Ik ben alleen nog maar eindeloos moe en voel hoe alles te veel is. Elke week weer die angstige en bozige moeder, die wil dat ik blijf en die niet overgeleverd wil worden aan de thuiszorghulpen. Maar ook dat verdrietige vogeltje, dat op heldere momenten in een kast gaat staan om daar te huilen zodat ze mij niet belast met haar ellende. Omdat ze zich op zulke momenten realiseert dat het voor mij ook geen makkelijke taak is met zo’n moeilijke moeder. Maar ze is geen moeilijke moeder, ze is gewoon heel erg bang. Ze zegt het ook, af en toe: ‘Ik zou me wel aan jou vast willen maken, ik wil je nooit meer laten gaan.’Ria houdt mijn hand vast, ik vertel en huil nog meer. Ik zou wel uren kunnen doorgaan. Wat een boel opgestapeld verdriet. En wat ís het fijn om te kunnen huilen en dat te mogen! Als de tranenstroom een beetje gestopt is, gaan we wandelen. Het is een lentedag, een van de eerste dagen met zachte lucht. Een groep kinderen vermaakt zich uitstekend in het rulle zand. Vlakbij is de speeltuin ‘Klein Zwitserland’ waar ik vroeger in de zomer speelde en eindeloos, eindeloos op een matje van een lange glijbaan af zwierde. Het bos geurt en de bomen zullen binnenkort in blad staan. Het leven gaat door.

Gepubliceerd in: Denkbeeld, tijdschrift voor psychogeriatrie, oktober 2009