Week 9: Voorwerpen hebben een ziel

Voorwerpen hebben meerdere levens. Behouden ze nadat ze aan nieuwe bezitters zijn overgedragen nog sporen van hun vorige bestaan? Het is van belang om ze je ergens anders voor te stellen, in andere handen, benut voor andere doeleinden dan waarvoor ze voorheen zijn gebruikt. Ik moest kunnen geloven dat de voorwerpen die mijn ouders hadden uitgekozen en met zorg hadden omringd, ook door nieuwe bezitters zouden worden bemind, vertroeteld en verzorgd. Om ze zonder spijt of schuldgevoel te kunnen weggeven, wilde ik er zeker van zijn dat ze alle aandacht zouden krijgen, terwijl ze met de jaren sleten. Dingen verschillen niet zo heel veel van mensen of dieren. Voorwerpen hebben een ziel, ik voelde me verplicht om ze te beschermen tegen een al te droevig lot. Hoe lang had ik al staan wikken en wegen, me door herinneringen laten overspoelen, terwijl ik nog steeds niet kon besluiten, niet wist wat ik ermee aan moest, tegelijkertijd wilde weggooien en bewaren? Ik nam ze in mijn hand als om er afscheid van te nemen, legde ze dan uitgeput in een doos en stelde een nog te pijnlijke beslissing tot later uit. In: Lydia Flem: Hoe ik het huis van mijn ouders heb leeggeruimd. Vertaald uit het Frans door Floor Borsboom. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2005.

1 - Ga in gedachten naar het huis waar je nu woont en ga door de voordeur naar binnen. Je loopt door de hal, daarna de kamer in, de keuken, de andere kamers… het hele huis loop je op je gemak door. Ook op zolder en in de kelder neem je een kijkje. Je bekijkt alles wat er staat en ligt, wat aan de muren hangt. Je gaat op zoek naar bijzondere voorwerpen. Een schilderij, een tafelkleedje, een ring of broche, manchetknoop, dat gekke cadeautje dat je toen-en-toen kreeg, een voorwerp dat op een heel bijzondere manier in je bezit is gekomen, je verzameling papier van je verre reizen in het Oosten. Concentreer je goed, bekijk alles, eventueel ook wat nog in dozen en kastjes op zolder staat, wat in de schuur is gebleven of wat in de kelder is beland. Maak nu een lijstje van bijzondere voorwerpen. Als je er een aantal hebt, kies je uit het lijstje één voorwerp waarover je nu wilt schrijven.

2 - Bekijk in gedachten het voorwerp heel goed. Beschrijf nu eerst zo nauwkeurig mogelijk hoe het eruitziet: de grootte, de vorm, de kleuren, de details. Beschrijf het zó, dat een vreemde een duidelijk beeld krijgt van het voorwerp. Stel je voor dat je via de telefoon het voorwerp moet beschrijven aan iemand van een kunstprogramma, die er een beschrijving van moet maken voor een catalogus. Vervolgens schrijf je in trefwoorden en associatief alles op wat je over dit voorwerp te binnen schiet: welke mensen hebben te maken met het voorwerp, waar komt het vandaan, hoe is het bij jou gekomen, hoe heb je het bewaard. Hoe voelt het voorwerp aan, welke geuren horen er bij, welke kleuren, welke smaken, welke beelden? Welke gevoelens komen bij je op en welke gedachten heb je over het voorwerp? Welke herinneringen heb je aan het voorwerp en in verband met het voorwerp? Schrijf nog geen verhaal, maar zoek vooral naar aanknopingspunten, en herinneringen. Schrijf vooral woorden op, geen hele zinnen. Je kunt ook een woordencluster maken (zie oefening week 4). Het hoeft allemaal niet logisch te zijn.

3 - Schrijf nu het verhaal over het voorwerp. Gebruik daarin alleen de gegevens uit de vorige stap, die je kunt of wilt gebruiken. Probeer niet alles te gebruiken. Zorg wel in je verhaal voor een beschrijving van het voorwerp en vertel waar het vandaan komt en hoe het bij jou kwam. Geef het verhaal een titel en zorg dat er een begin en een einde is. Maak het verhaal af en rond: dat kun je heel goed doen door een reflectieve gedachte of mijmering aan het einde (als ik nu terugdenk aan die ring en hoe die bij mij kwam,… achteraf kan ik zeggen dat het kastje voor mij… nú zou ik zo’n bonte theepot…), of door iets te herhalen dat je in het begin hebt genoemd.

4 - Schrijf het verhaal van het voorwerp nu nog een keer, maar vertel het vanuit het perspectief van het voorwerp. Stel je voor dat je het kastje, de ring of de theepot bent en dat je je verhaal vertelt. Wat vertelt het voorwerp (in de ik-vorm dus)?

5 - In een groep: lees de twee verhalen aan elkaar voor en bespreek met elkaar het effect van de perspectiefwisseling. Wat verandert er aan het verhaal doordat je het vanuit het voorwerp vertelt? Hoe zou je beide verhalen in elkaar kunnen schuiven? Bij de bespreking kun je ook letten op de opbouw van het verhaal: is er een begin, een midden en een einde? Weet je als lezer of als luisteraar meteen dat het verhaal rond is? Klopt de titel bij het verhaal? Je kunt eventueel een paar alternatieve titels verzinnen en zo spelen met titels. Welke titel past het beste bij het verhaal: moet volgens jou de titel iets zeggen over de inhoud, moet de titel de lading dekken?

6 - Wat je nog meer kunt doen: Deze oefening kun je natuurlijk herhalen voor andere voorwerpen met een bijzondere betekenis. - Ook voorwerpen die er niet meer zijn, maar die je gehad hebt en die verloren zijn, kunnen uitgangspunt vormen voor deze oefeningen. Misschien herinner je je een sieraad, een meubelstuk, een schilderij dat ooit belangrijk voor je was, maar dat je nu niet meer hebt. Je kunt dus ook een lijstje maken van voorwerpen die je niet meer in je bezit hebt onder 1. De beschrijving van het voorwerp kun je dan maken op basis van je herinnering. - Lezen: het boek van Nicolaas Matsier, waarin hij verhaalt over het huis van zijn jeugd en herinneringen aan vroeger na het overlijden van zijn moeder: Nicolaas Matsier: Gesloten huis. De Bezige BIj, Amsterdam, 1994. Ook het boek van Lydia Flem heeft indruk op mij gemaakt. Zij vertelt over het leegruimen van het huis na de dood van haar ouders, over het móeten leegruimen en over het leven van de voorwerpen in het huis, ‘verweesde voorwerpen’: Lydia Flem: Hoe ik het huis van mijn ouders heb leeggeruimd. Vertaald uit het Frans door Floor Borsboom. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2005.

7 - Voor meer inspiratie:

Mijn scheepskoffer. Op de Nieuwe Dijk heb ik hem gekocht. Oktober 1956, na een zomer vol regen en een verloren eerste liefde. Daar was maar één remedie voor in die jaren: e m i g r a t i e!!! Stille getuige van mijn vele omzwervingen. Vol enthousiasme volgestouwd en leeggehaald, voor en na geïdealiseerde reizen. Een meter lang, veertig centimeter hoog en vijftig centimeter diep, groen gelakt metaal, bijeengehouden door blanke latten, koperbeslag en zwart ijzer. Mijn nieuwe metgezel was wel wat zwaar in de hand, zogezegd niet te tillen, maar zeer betrouwbaar, iets waar ik veel behoefte aan had. Zijn uiterlijk beviel me en het was liefde op het eerste gezicht. Alles kon ik hem toevertrouwen, mijn hele hebben en houwen kon ik aan hem kwijt. Tijdens de eerste reis werden we weliswaar zeven weken lang ruw van elkaar gescheiden, hij in het ruim en ik in een hut met drie andere dames, maar na mijn aankomst in Melbourne waren we niet meer uit elkaar te slaan. (…) Ik denk dat hij nog jarenlang getuige zal zijn van blijde ogenblikken, vol carnavalkleding, ratels en toeters. Mijn scheepskoffer! Hortense Quys, deelneemster cursus levensverhalen schrijven. In: José Franssen: Van vroeger. Levensverhalen schrijven met ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 1995.

Daar staat ‘t, het stofdoekenmandje. Met zijn diverse doeken en doekjes, zijn borstels en kwastjes die ik weet niet waarvoor gediend mogen hebben: kozijnen, roeden van ramen, vensterbanken, schoorsteenmantels, planken van boekenkasten, dressoirs en theetafeltjes, bijzettafeltjes en rooktafeltjes; schilderijlijsten, lampekappen, stopcontacten; plinten, randen, gleuven, richels, zichtbaar en onzichtbaar; voorts allerlei onbenoembare houten en metalen en stenen holten en uitsparingen, alleen door mijn moeder gekend in het huishoudelijke en meubilaire landschap met zijn vlaktes, zijn glooiingen en verheffingen, zijn kloven en spelonken, bestemd om haar en haar stofdoekenmandje een nooit eindigende vaste ronde te laten maken door het huis. In: Nicolaas Matsier: Gesloten huis. De Bezige Bij, Amsterdam, 1994.

Hoewel mijn grote moeder een vrouw was verwierf ze zich door haar kracht en haar prestaties de bijnaam Olifantendoodster. Er werd verteld dat zij verscheidene olifantenjachten had geleid omdat zij in de ivoorhandel had gezeten. Maar toen wij werden geboren begon zij oud te worden en leek meer op een grootmoeder dan een oudere tante, en vanwege de onnozele handelswijze van haar en vele anderen waren olifanten in dit deel van West-Afrika al lang uitgestorven. In elk geval bewaarde ze veel aandenken aan haar grote tijd. Ze had enorme ringen rond haar armen en benen, afkomstig van de stoottanden van volgroeide olifanten. De meeste mensen droegen zulke zware, hinderlijke sieraden alleen tijdens speciale gelegenheden. Maar niet grote moeder! Zij had de hare op een manier gebeiteld dat ze ermee sliep, ermee baadde en ermee liep, een staaltje dat niet alleen een bijzondere vaardigheid vereiste, maar ook veel kracht kostte. Toen mijn broer Adolphus en ik voor de eerste keer deze overdonderende vrouw zagen, renden wij weg. Wij waren doodsbang, want in onze geboortestad Lagos hadden wij nog nooit een dergelijk persoon gezien. En toen onze grote moeder ons wilde omhelzen, gilden we zo hard dat iedereen er nog lang over sprak. Terwijl ik trillend van angst op een afstand stond te kijken naar mijn wenende grote moeder smolt mijn hart en kreeg ik medelijden met haar. Ik zag haar met gebogen hoofd haar hut binnengaan. Door mijn nieuwsgierigheid gedreven sloop ik achter haar aan en stond naast haar kleine deur terwijl ze haar odo-stamper pakte en de kostbare ivoren sieraden verbrijzelde. Vervolgens kwam ze met open armen naar buiten om ons te verwelkomen. (…) Ik rende op haar af en de hele clan lachte. De groepjes omstanders waren ontsteld dat ze haar sieraden had prijsgegeven, maar terwijl ze mijn hand stevig in haar hand hield liet ze met een stralend gezicht weten: ‘Sinds wanneer is het een deugd om rijk aan goederen en arm aan mensen te zijn?’ In: Buchi Emecheta: Het hoofd boven water. Een autobiografie. Vertaald uit het Engels door Andrea Goldberg. In de Knipscheer, Amsterdam, 1989.

In mijn werkkamer staat op mijn bureau een oud familieportret in een eenvoudige zwarte lijst, waarop vijf vrouwen en een meisje voor een tempel aan een meer zijn afgebeeld. Toen ik de foto als kind voor het eerst zag, dacht ik dat het plaatje heel lang geleden in een verafgelegen en exotisch oord was gemaakt, en dat er mensen op stonden die niets te maken hadden met mijn Amerikaanse leven. Kijk eens naar die met koord omwikkelde benen! En kijk eens naar die grappige mevrouw met dat ernstige voorhoofd! Het plechtig kijkende meisje is mijn moeder. Ze is vermoedelijk een jaar of acht. Achter haar staat mijn grootmoeder Jingmei, tegen een rots geleund. ‘Ze noemden me Baobei,’ vertelde mijn moeder. ‘Dat betekent “schat”.’ De foto is genomen in Hangzhou. Mijn moeder zei dat ze waarschijnlijk in 1924 was genomen, (…) In: Amy Tan: De keerzijde van het lot. Een boek vol bespiegelingen. Vertaald uit het Engels door Frans Reusink. Bert Bakker, Amsterdam, 2003.

We hadden een harmonium in de salon. Een huisorgel, het standaardinstrument van elk christelijk burgerlijk gezin. Als je een toets indrukte kwam er eerst een zucht en daarna het gesteun van een dodelijk gewond dier. Een enkele keer speelde mijn vader enkele maten van een psalm of gezang, omdat hij het vroeger had geleerd, maar na drie maten riep mijn moeder: ‘Hou op, Johan!’ En dus stond het harmonium daar nutteloos, behalve op de avonden dat de ouderling en z’n vrouw op visite kwamen. (…) Het was een gevreesd moment. Er was niets aan te doen. Het onontkoombare geschiedde – Oele nam plaats voor het harmonium en speelde ‘’t Hijgend hert der jacht ontkomen’. Hij zong het er ook nog bij. Na een regel riep hij: ‘Kom, kom, zing toch mee.’ Maar dat deden we niet. (…) In: Annie M. G. Schmidt: Hijgend hert. In Annie M. G. Schmidt: Wat ik nog weet. Querido, Amsterdam, 1992.

José Franssen