Week 35: Terugkruipen naar een middag vol liedjes

Met een grote sprong terug in de tijd, dacht de vrouw. Of stiekem, in loodgrijze vermomming, terugkruipen naar een middag vol liedjes, vol muziek, kind links en kind rechts. Dat tafereel dan zien, zo intens als toen het echt gebeurde. Hetzelfde voelen, ruiken, horen als toen. Zo werkt dat niet, hetzelfde voel je nooit. Natuurlijk kan je terugkijken (‘vooruitkijken’), maar wat er intussen aan tijd is verstreken, wat er in die tijdsspanne is voorgevallen, kleurt de waarneming. Iets kan nooit op twee momenten in de tijd hetzelfde zijn, kan althans niet als ‘hetzelfde’ worden waargenomen, omdat de waarnemer veranderd is. Kijk maar naar de Goldbergvariaties. Je speelt de aria. Nee hoor, dacht de vrouw, nóóit zal ik die aria meer spelen. Goed, je speelde de aria, verleden tijd, dat rustige, tragische lied. Het is een sarabande, hoor maar, een plechtig tempo en nadruk op elke tweede tel, een langzame, misschien statige dans. Je speelde de aria met inzet, met hartstocht, met de verplichting om het foutloos te doen. De lange notenwaarden vermenigvuldigden zich tegen het eind in guirlandes van zestienden, maar de ernstige cadans ging niet verloren. Je gaf niet toe aan de verleiding om zachter, fluisterend te gaan spelen aan het slot, om met een nauwelijks hoorbare zucht af te sluiten. Nee, ook toen al liet je die trieste tonenslingers aanzwellen boven de rustig voortwandelende baslijn, niet haasten, liever nog onmerkbaar iets vertragen – voluit, met kracht. Tot het einde. (…) Muziek leerde je vreemde dingen over de tijd, dacht de vrouw toen ze even met haar handen in de schoot naar de kale noten zat te staren. Muziek voerde je de tijd uit, bracht een toestand in je teweeg waarin er van tijd nog geen sprake was. Muziek vulde je zodanig dat horloges niet meer tikten. Toch was er geen medium dat het verstrijken van de tijd zo nauwkeurig aangaf. Muziek synchroniseerde de slagen van de roeiers, kon soldaten moeiteloos gelijk laten marcheren, liet tweeduizend mensen in een zaal op dezelfde momenten ademhalen. En muziek verwees naar haar eigen zwijgen, want in elk begin werd een einde aangekondigd. Ondanks het verdriet van het aangezegde slot verlangde je naar het ontvouwen van de melodie, naar het verglijden van de harmonieën, zelfs naar het vervloekte einde. Een raadsel. In: Anna Enquist: Contrapunt. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008.

1 - Muziek speelt in ieders leven een rol. Of je nu in een muzikale of volstrekt onmuzikale familie bent geboren: muziek komt naar je toe en gaat met je mee. Heb je muzikale herinneringen die bij je eerste levensjaren horen? Slaapliedjes, wiegeliedjes? Speelliedjes? Werden er liedjes voor je gezongen, speelden familieleden op instrumenten, stond de radio aan? - Wat weet je nog over muziek in je kindertijd? Welke liedjes leerde je op de school, werd er veel gezongen, maakten jullie zelf muziek met instrumenten? - Welke muziek hoort bij het gezin waarin je opgroeide? Klassieke muziek? Popmuziek, jazz, musicalmuziek, religieuze liederen, luisterliedjes? - Ging je naar een muziekschool? Kreeg je muziekles? Had je zelf een instrument dat je bespeelde? Wat weet je daar nog van? - Was je lid van een koor? Welke liedjes zongen jullie? - Had je met vrienden en vriendinnen een muziekbandje? - Stond bij jullie de radio aan? Op welke zenders? Welke programma’s herinner je je nog? Was je zelf een fervente luisteraar naar muziek en welke muziek dan? - Hield je de top-dertig bij via de radio? - Was er bij jullie in huis een platenspeler, bandrecorder, cassetterecorder? Was je zelf actief met het kopen van en luisteren naar je eigen muziek? Weet je nog wat je eerste muziekaankoop was? - Werd er bij jou thuis gezamenlijk gezongen of gemusiceerd? Was dat verplicht of vrijwillig? Hoe was dat voor jou? Welke herinneringen heb je daaraan? - Welke muziek hoorde er bij jullie familiefeesten? - Kun je je de muzieklessen op de middelbare school herinneren? Werd je in aanraking gebracht met muziek die je boeide? Wie waren je muziekleraren? - Wie zijn of waren voor jou voorbeelden in de muziekwereld? - Ging je naar concerten? Van wie? En met wie? Welke herinneringen heb je daaraan? - Heeft muziek voor jou bijgedragen aan het vinden van je eigen identiteit? - Aan welke mensen heb je muzikale herinneringen? Wat betekenden zij voor jou? - Heb je speciale muziekherinneringen die verbonden zijn met een belangrijk moment in je leven? - Kun je je momenten in je leven herinneren dat je heel erg geraakt was door muziek? - Welke muziek is je hele leven met je meegereisd? Welke muziek is er bijgekomen? Welke muziek is verdwenen? - Welke muziek kan jou een gevoel van geborgenheid en veiligheid geven? Van welke muziek loop je weg omdat je die verschrikkelijk vindt? - Gebruik je muziek om je eigen stemming te beïnvloeden of veranderen? - Schrijf flarden van herinneringen, associaties, beelden, namen van muziek en muzikanten op een groot blad papier in een cluster rond het woord muziek. Ga op zoek naar muziekherinneringen. Praat met je ouders, zussen en broers en zing met hen oude kinderliedjes, luister naar oude platen, cd’s en cassettebandjes en noteer je herinneringen. Neem daar ruim schoots de tijd voor, zodat het herinneren met je mee kan lopen en telkens aangevuld kan worden.

2 - Kies dan één thema of verhaal met een muziekherinnering uit. Zoek opnieuw naar associaties rond die ene herinnering. Vergeet niet alle zintuigen na te lopen en zoveel mogelijk aspecten van dat ene verhaal te verzamelen. Probeer in je associaties ook te beschrijven hoe de muziek klonk en wat je beleefde en voelde. Geef woorden aan je muziekervaring.

3 - Schrijf nu het verhaal met je muziekherinnering. Probeer bij het beschrijven van de muziek woorden te vinden voor die muziek en voor jouw beleving ervan. Hoe beschrijf je wat je hoort? Hoe beschrijf je muziek? Zoek goede voorbeelden in de literatuur en leer daarvan. Breng de klanken, geluiden, de tonen en de ritmes terug in de woorden die je verhaal vormen.

4 - In een groep: Lees aan elkaar de muziekverhalen voor. Zoek met elkaar uitgebreid naar beschrijvingen van geluiden en klanken.

5 - Wat je nog meer kunt doen: Schrijf je eigen muziekautobiografie. Kijk nog eens naar de oefening van de vorige week en lees in plaats van boeken en lezen de woorden muziek en musiceren. Schrijf kleine fragmenten uit je persoonlijke muziekgeschiedenis en maak er een samenhangend verhaal van. Ter inspiratie:

Ik ben niet opgevoed in muziek. Er was geen platenspeler in huis en we gingen nooit naar een concert. Er wás natuurlijk wel muziek. Mij is verteld dat ik midden in de zomer achter op mijn vaders fiets uit volle borst sinterklaasliedjes zong. Ik zong graag en uit het boekje 'Zing', met 135 liederen en canons kan ik nog steeds heel veel liedjes zingen. Een tijdje zong ik mee in het kinderkerkkoor. Mijn vader hield van operettemelodieën en marsmuziek en af en toe luisterde hij op zondagmiddag naar een operetteprogramma op de radio. Mijn moeder vond dat ook mooi, zij lette op de stemmen van de solisten en door haar weet ik dat Margrit Schram en Rudolf Shock haar favorieten waren. Op doordeweekse dagen stond bij ons de radio aan en ik groeide op met Hilversum 3 en de Arbeidsvitaminen. Als tiener hield ik van Franse chansons. De popmuziek ging een beetje aan mij voorbij, al was die via de radio altijd aanwezig. Nú herken ik veel popnummers met een gevoel van nostalgie, ook zonder aandacht hebben ze zich in mij genesteld. Naar klassieke muziek begon ik te luisteren in de dagen na de plotselinge dood van mijn vader in 1985. Geveld door een rugblessure had ik alle tijd en ik leende de volledige symfonieën van Beethoven van mijn geliefde. Dagen, weken, luisterde ik naar die symfonieën, delen uit de derde en de zevende symfonie pasten goed bij mijn wonderlijke stemming en hadden iets te maken met die vader die er niet meer was. José Franssen, niet gepubliceerd.

Je kunt nog een stap verder gaan: loop ook de andere kunsten na. Misschien hou je van dansen, van toneelspelen, van schilderen en tekenen of van andere kunstvormen. Voor elk van de kunsten kun je herinneringen ophalen en een kunstautobiografie samenstellen. Ben je opgegroeid met kunst? Of heb je de relatie met kunst zelf moeten ontdekken in je leven? Schrijf een verhaal over de rol van de kunst in je leven. - Beschrijf een of meerdere museumbezoeken in je levensverhaal. Herinner je je nog je eerste museumbezoek? Welke musea heb je in de loop van je leven bezocht? Bezoek je specifieke tentoonstellingen? Welke tentoonstelling heeft een onuitwisbare indruk op je gemaakt? In welk museum heb je iets bijzonders beleefd? - Maak je misschien zelf kunst? Ben je kunstenaar? Wat maak je? Hoe heeft zich jou talent in de loop van je leven ontwikkeld? Wat doe je met de dingen die je maakt? Wat betekent het voor jezelf om kunstenaar te zijn? Ben je ook levenskunstenaar? - Verdere inspiratiebronnen: Jan-Willem van de Velde: Muziek werkt. Als agogisch instrument. Nelissen, Soest, 2005. Hierin staan een aantal hoofdstukken over wat muziek met je doet. Enkele trefwoorden: zelfonderzoek via voorkeurenonderzoek, muziek als medicijn, wat zegt jouw persoonlijke muziekverzameling, luisteren naar muziek, effecten van muziek. / Christoph Rueger: De muzikale huisapotheek. Melodieuze recepten voor lichaam, ziel en geest. Vertaald uit het Duits door Oscar van den Wijngaard. Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1996. Uitgaande van het idee dat muziek helpt tegen vele kwalen, heeft musicoloog Christoph Rueger in dit geestige boek muziekrecepten verzameld voor vele gemoedstoestanden. / Riet van Diemen en Joop Veuger: Werken met klank en verbeelding in de activiteitenbegeleiding. Lemma, Utrecht, 1995. Dit boek kan activiteitenbegeleiders inspireren tot het luisteren naar en maken van muziek met iedereen. Muziek als verbindend element, als mogelijkheid tot communicatie en tot het ophalen van herinneringen in het dagelijkse leven. / Muziekjuweeltjes: muziektherapeute Irene Kruijssen, werkzaam bij Cordaan, maakte met collega's verschillende cd's met liedjes om mee te zingen voor ouderen en mensen met dementie. Voor meer informatie: Irene Kruijssen, ikruijssen@cordaan.nl

6 - Voor meer inspiratie:

Muziek Het is zomer en feest, vandaag trekt de processie door mijn dorp. In mijn paasbeste kleren ga ik naar de kerk. Het orgel speelt mooie, devote muziek. Dan begint de processie. Kinderen in witte jurkjes gaan voorop en dan komen de schutters, de harmonie en de vrouwen. Ik ga mee, knik tegen kennissen en begin met bidden. Hele rozenkransen worden er stukgebeden tijdens de lange weg. Maar ook klinkt er mooie muziek. Er is een stilte in de straten en als de processie door de velden trekt, is dit als een inwijding. Er wordt gezongen, vooral door de vrouwen. En er zijn er rustaltaren, waar de mannenstemmen klinken. Weer in de kerk wordt door alle mensen samen het tantum ergo gezongen. Ik word er stil van en ga moe en voldaan naar huis. Vanavond is er feest in de wei en dan speelt de fanfare marsmuziek en wordt er gereidanst. Daar is de muziek, ze komen voorbij, de harmonie en de schutterij. Vrolijke marsmuziek klinkt door de straat. De stoet gaat naar de feestweide, met een kiosk en een buffet. Ik loop mee met de muziek. Eerst spelen we tikkertje en drinken we priklimonade, maar tegen de avond speelt de harmonie reidansmuziek. We dansen de cramion. De kleine meisjes vormen een kring en dan komen de dappere jongens ertussen. Ik voel de warme jongenshand in de mijne, mijn wangen gloeien. En dan is het hoog tijd om naar huis te gaan, want morgen is er ook nog feest. Als ik te laat thuis kom mag ik er morgen niet naartoe. ’s Avonds in bed voel ik nog altijd de warme jongenshand in de mijne en blij slaap ik in. Jeanne Last-Frijnts in: José Franssen: In mijn koffer op zolder. Levensverhalen van ouderen voor ouderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.

Ooit was er Louis Armstrong met zijn schitterende climaxen in het zompige New Orleans; voor hem waren er de wilde muzikanten die op feestdagen door de straten paradeerden en hun Sousamarsen tot ragtime verbrokkelden. Dan de swing met mannen als Roy Eldridge, krachtig, viriel, alles uit de kast in golven van energie, logica en nuance – hij leunde met glinsterende ogen, warm glimlachend naar voren en bazuinde zijn klanken alle kanten op om de jazzwereld op stelten te zetten. Toen kwam Charlie Parker, een joch uit Kansas City dat bij moeder thuis in de houtschuur op zijn opgelapte alt speelde, daar oefende en oefende hij op regenachtige dagen tussen de houtblokken, kwam eruit om de swingende band van Basie en Benny Moten aan het werk te zien met Hot Lips Page en al die lui – Charlie Parker verliet zijn ouderlijk huis en kwam naar Harlem, ontmoette daar de geniale Thelonious Monk en de nog genialere Gillespie – de beginperiode van Charlie Parker, toen hij geflipt was en al spelend in een kringetje rondliep. Hij was wat jonger dan Lester Young (ook al uit Kansas City), deze sombere, bezielde dopegek die de hele geschiedenis van de jazz in zich herbergde; want als hij zijn sax horizontaal van zijn mond in de hoogte hield speelde hij ronduit geweldig; toen werd zijn haar langer en hij luier en zakte zijn sax tot halverwege, tot hij tenslotte helemaal omlaagknakte; en nu hij schoenen met dikke zolen draagt om de scherpe kanten van zijn levenswandel niet te voelen, houdt hij zijn sax zwakjes tegen zijn borst en blaast hij lauwe gemakkelijke frasen. Dit waren de kinderen van de Amerikaanse bopnacht. Er bloeiden hier nog vreemdere bloemen – want terwijl de zwarte altsaxofonist waardig over de hoofden heen mijmerde, stond een jonge blonde knaap uit Denver – lang, slank, jeans, riem vol klinknagels – op zijn mondstuk zuigend te wachten tot de anderen klaar waren; toen begon hij, en je moest overal kijken om te zien waar die solo vandaan kwam, want hij kwam van engelachtig glimlachende lippen, een zachte, milde, sprookjesachtige altsolo, eenzaam als heel Amerika, een hees geweeklaag in de nacht. Jack Kerouac in: Bopmusici. In: Jan Pieter van der Sterre (samenstelling): Je blies in je handen en er was muziek. Literatuur en muziek. De Bezige Bij, Amsterdam, 1995.

Er was een nieuwe jongen op school gekomen bij wie thuis een drumstel stond, van zijn broer, die liever als soldaat naar Koninklijk Nederlands Indië was gegaan. Ook hadden ze een piano in dat huis en zelf had die jongen een trompet. Bob heette hij, ook dat nog. Een jongen die een trompet had – daar hadden wij nog nooit van gehoord. En omdat wij zelf een gitaar hadden en een van een theekist en een plastic waslijn gemaakte contrabas, vormden wij nu een quintet, dat elke woensdagmiddag bij Bob thuis zou repeteren en later geld zou gaan verdienen met optredens op feesten van andere middelbare scholen. Voor het spelen op onze eigen school zouden wij geen geld vragen, hadden wij na stemming besloten. Wie dit het beste kon, mocht drummen, was de afspraak. Ik viel af en kreeg de theekistbas toegewezen. We zouden een Dixieland-orkest vormen, want Bob kon de St. James Infirmary spelen, op zijn trompet. Het probleem was alleen dat hij niet durfde te beginnen als wij erbij waren, omdat hij bang was dat wij hem uit zouden lachen. (…) We moeten veel meer naar muziek van andere orkesten luisteren, zei Bob toen we de volgende woensdagmiddag weer even zo vrolijk met ons ontbonden quintet bij elkaar kwamen; we moeten eerst veel meer luisteren, anders kunnen we nooit een eigen stijl ontwikkelen. Moet je horen wat k hier heb. Van mijn oom. En hij zette een plaat op. Het stortregende buiten. Alles had de kleur van zink. Binnen stonk het naar vier natte jongens. Toen klonk Basin Street Blues, van Louis Armstrong. We wisten niet wat we hoorden. Nog eens en nog een keer en nog zes keer. Dat was het, voelden we. Swingen! Beyond New Orleans, mijlen verder dan Dixieland. Het was een 78-toerenplaat en hij duurde vier minuten, dus halverwege moest je hem omdraaien en dan begon kant twee in een ander tempo, met een drumsolo. Kees van Kooten in: Basin Street Blues. In: Jan Pieter van der Sterre (samenstelling): Je blies in je handen en er was muziek. Literatuur en muziek. De Bezige Bij, Amsterdam, 1995.

Jaren geleden, toen we hier voor het eerst kwamen, werden onze verwachtingen over de rust van het Umbrische land meteen wreed verstoord. We waren moe van de reis en wilden vroeg naar bed. Maar nog voor het zover was, tegen een uur of tien, begon er op vrij korte afstand een orkestje te spelen – hard, uitbundig en plat, ter begeleiding, bleek weldra, van een zangeres die in elk geval niet te klagen had over gebrek aan energie. In hoog tempo en nagenoeg zonder tussendoor even op adem te komen kwetterde zij haar liedjes in een microfoon. (…) Tot diep in de nacht drong de onvermoeibare zangeres op de aanzwellende en wegebbende golven van de wind onze slaapkamer binnen. De volgende morgen hoorden we dat het om een feest van de Communistische Partij ging. Het deuntje waarmee de zangeres ons hand gehersenspoeld – we kregen het dagenlang niet meer uit het hoofd – bleek hun strijdlied te zijn. Avanti populo,/ alla riscossa,/ bandiera rossa, bandiera rossa. Dat stelde ons, merkwaardigerwijs gerust, ofschoon het ernaar uitzag dat we nog niet van haar af waren: het feest zou nog een week duren. En niet alleen hier, ook elders in Umbrië (en de rest van Italië waar de CP veel aanhang had), bleek al het lokale talent gemobiliseerd te worden om de solidariteitsgedachte in discostijl te vieren. Cyrille Offermans in: Openluchtconcert. In: Jan Pieter van der Sterre (samenstelling): Je blies in je handen en er was muziek. Literatuur en muziek. De Bezige Bij, Amsterdam, 1995.

Achtertuinen Op een zwoele zomeravond, even na zonsondergang, gaf mijn vader een briljante recital met onder andere een wals van Chopin en Melodia van Rubinstein. De piano stond in de achterkamer. De balkondeuren waren open. Vanaf het balkon keek je op en werkelijk aantrekkelijke carré van achtertuintjes, die door huizen omsloten waren. In deze lusthof genoten de mensen in de tuinen van de buitenlucht en het prachtige weer. In het spel van mijn vader kregen ze er een speciale genieting bij, die zeer op prijs werd gesteld. Het was windstil. De klanken klonken wonderlijk ver door. De donkere warme bassen bromden langs de bakken met geraniums, de rozen en de heggetjes. De vrolijke lichtere tonen klingelden als klatergoud door de avondlucht en dwarrelden door het lover van de zilverberken en de seringebomen, aan de kant van de Apeldoornseweg. Een verre kanariepiet, ergens op een balkon, die eigenlijk al had moeten slapen, reageerde op de vibraties door uit haar snaveltje de prachtigste rollers en fiedeltjes te halen. Tante Zwaan, in de siertuin met de goudvissenvijver links-onder, sloot haar ogen en neuriede mee. Zulke sferen moeten Shakespeare bewogen hebben tot zijn Midzomernachtsdroom. Toen de laatste noot verstierf, was er voor een moment stilte. De natuur hield zijn adem in. Maar dan, als door de bliksem getroffen, richtten de mensen in de tuintjes zich op, en brachten mijn vader een staande ovatie. Een enkeling riep zelfs ‘bis!’’bis!’ Met en welverdiend glas bier in zijn hand boog mijn vader op het balkon, verlegen. In: Johnny van Doorn: Dagdromen. De Bezige Bij, Amsterdam, 1995.

José Franssen